zondag 7 augustus 2011

De blazoenen van de zeven Brusselse geslachten



De zeven geslachten van Brussel met de namen Coudenberg, Roodenbeke, Serhuyghs, Serroelofs, Sleeus, Steenweeghs en Sweerts vormden sinds de middeleeuwen en tot de aanvang van de nieuwste tijd patriciërsfamilies die waren voorbestemd om de stad met wijsheid te leiden, met kracht te verdedigen en haar aantrekkelijker en welvarender te maken

Geschiedenis

In een oorkonde van 1306 met het zegel van hertog Jan II van Brabant, waarin voor het eerst de namen van de zeven geslachten vermeld staan, worden de voorrechten bevestigd die al onder hun voorouders golden. In dit document werd de macht van de zeven geslachten hersteld door de hertog van Brabant. Ze hadden die van 1303 tot 1306 moeten delen met het volk, dat zijn rechten met geweld had opgeëist.

Tot het einde van de Oostenrijkse tijd waren de voorzittende burgemeester, de zeven schepenen, de eerste gildedeken van de Lakengilde, de kapiteins van de burgerwacht, de penningmeesters of schatbewaarders van de stad en de opperopzichters van de Sermenten (schuttersverenigingen) uitsluitend samengesteld uit leden van de zeven geslachten.
Nogal wat edellieden behoorden op den duur eveneens tot deze geslachten. In de ledenlijsten van 1376 zijn een aantal ridders en dorpsheren uit het Brusselse ommeland opgenomen. Doordat het recht tot opname in deze lijsten ook door erfenis langs moederszijde bestond, werden er regelmatig nieuwe namen aan de registers toegevoegd.
Sinds de bloedige burgeroorlog van 1421 tussen enerzijds de zeven geslachten en anderzijds de gegoeden uit de burgerklasse van ambachtslui, verenigd in gilden, konden die laatsten zich verenigen in negen naties van 49 corporaties. Het is verkeerd de opstand van 1421 tot een democratische omwenteling uit te roepen, aangezien het hier een machtsstrijd betrof tussen aan de ene kant de zeven geslachten van landeigenaars en aan de andere de rijke leden van de gilden die de nieuwe stedelijke economische macht vertegenwoordigden.
Deze naties, zo geheten omdat ze uit inheemse burgers waren samengesteld, deden ook dienst als instanties van gemeen recht uit wier kringen verkozen werden: de tweede burgemeester, de tweede deken van het Lakengilde, de zes raadsleden met uitvoerende macht. Zoals de schepenen van de zeven geslachten (en dus niet te verwarren met de huidige gemeenteraadsleden) maakten zij deel uit van de wetgevende gemeentelijke macht.
Toch bleef het aantal mandaten voor leden van de zeven geslachten altijd groter dan dat wat aan leden van de Naties was voorbehouden, waardoor de geslachten hun voorstellen bij stemming altijd met een meerderheid konden doordrukken.
Onder de Franse bezetting verdween de macht van de zeven geslachten niet zomaar: de afstammelingen van de zeven Brusselse geslachten bleven nog lang burgerlijke en politieke stedelijke ambten uitoefenen.Deze drievoudige taak stemt overeen met de drie functies waarover de zeven Brusselse geslachten het allenrecht hadden:

1. De eerste functie is die van schepen, dus van rechters en bestuurders van de stad, en heeft als voorbeeldfiguur de legendarische, onkreukbare rechter en schepen Herkenbald, de peijsmaker.

2. De tweede functie is, naast die van kapitein van de burgerwachten, die van hoofd van de (bereden) stadswacht en heeft als voorbeeldfiguur de heldhaftige Everaard t'Serclaes.

3. De derde functie is die van hoofd van de stedelijke economie, via de dekens en de achtmannen (of octovirs) van het Lakengilde, als opperopzichters van de Brusselse vaart of als toezichthouders over openbare en verfraaiingswerken, en heeft als voorbeeldfiguur Jan van Locquenghien, de burgemeester wien de aanleg van de vaart - het kanaal van Brussel - te danken is.

De instelling van de zeven Brusselse geslachten, waarvan de juridische basis in de gemeentewet was vervat, vertoonde een opmerkelijk overlevingsvermogen. Zij kan worden vergeleken met soortgelijke stedelijke of maatschappelijke structuren, zoals de phratriai in het oude Griekenland, de Romeinse curiæ, de stammen van Galway (Treibheanna na Gaillimhe) of de Schotse, Poolse en in mindere mate, de Japanse clans. Die kenden ook vormen van maatschappelijke organisatie, gegroeid vanuit maagschappen, waarin via vrouwelijke afstamming verschillende gezinnen of gentes verenigd waren. Dit betekent niet dat zij onderlinge verwantschap zouden vertonen op grond van meer dan enkele aspecten. Ditzelfde stelsel van maagschappen (Caballeros villanos) bestond ook in de Spaanse stad Soria, al was de macht van de geslachten daar nooit zo uitgesproken groot als in Brussel, id est met een zodanige nadruk op burgerlijke, militaire en economische voorrechten.
Opmerkelijk is dat Thomas More een soortgelijke staatsinrichting als die van de zeven Brusselse geslachten aan de stad Amaurote, hoofdstad van Utopia, toekent: "Dertig families kiezen jaarlijks een magistraat, die men syphogrant noemde in de oude taal en phylarch in de nieuwe".

Jaarlijkse verkiezing of Keuse

 
Links : Everaard t'Serclaes, de Brusselse held, wordt op verraderlijke wijze gestoken door Sweder, heer van Abcoude. Dit halfverheven beeldhouwwerk verwijst naar de schepen als manhaftig verdediger van de stad tegen haar vijanden buiten de wallen. Stadhuis van Brussel, sluitsteen, 15e eeuw.
Elk jaar werd de Brusselse magistraat vernieuwd op de feestdag van Johannes de Doper (de zomerzonnewende).

Rechts : Herkenbald vermoordt zijn neef na diens verraad. Dit halfverheven beeldhouwwerk verwijst de schepen als wijs en rechtvaardig bestuurder. Een lid van de zeven geslachten dat zijn eed verbrak, werd de keel overgesneden en zijn naam werd voor altijd verondersteld besmet te zijn. Stadhuis van Brussel, sluitsteen, 15e eeuw.

Elf dagen voor de viering op de Iden van juni - ofwel de 13e van die maand - vergaderden de leden van de geslachten om tot de stemming over te gaan en aan de feestdis aan te schuiven.
Een verordening uit 1375 bepaalt:

Onder elk geslacht worden evenveel wassen ballen verdeeld als er leden van aanwezig zijn.
Binnenin vier van de ballen wordt een wit streepje aangebracht en op één een zwart streepje.
De vier leden van een der geslachten die in het bezit komen van een bal met een wit streepje zijn onmiddellijk kiesgerechtigd in de tweede graad. Ze vergaderen afzonderlijk en kiezen bij meerderheid een kandidaat-schepen.
Bij staking van stemmen bemiddelt degene met de bal met het zwarte streepje en hij hakt de knoop door.
Deze vijf kiezers kunnen echter niet een onder hen aanwijzen.
De bewerking en verdeling van de ballen wordt drie keer herhaald, teneinde de verkiezing te verkrijgen van elk van de drie personen die de hertog op 19 juni ter keuze worden voorgelegd - één voor elk der zeven geslachten - met het oog op hun plechtige aanstelling op 24 juni, feestdag van Johannes de Doper. De nieuw verkozen schepenen oefenden vanaf die dag ook werkelijk hun ambt uit.
In de loop der tijden is dit kiessysteem gewijzigd, maar de stemgerechtigden hoorden onverminderd plechtig te beloven de keuze te maken voor de beste (om de stad te verdedigen), de verstandigste (om haar te leiden) en de nuttigste (om haar welvarend te maken).

Voorwaarden toelating

Om tot de oligarchie te worden toegelaten, diende de kandidaat aan de hand van zijn stamboom aan te tonen van een dezer bevoorrechte families af te stammen. Die voorwaarde alleen volstond echter niet. Men hoorde bovendien het bewijs te leveren burger van de stad Brussel te zijn, geen enkel ambacht uit te oefenen en uitsluitend van rentes te leven. Voorts moest men van het mannelijke geslacht zijn, volwassen en katholiek. Onechte kinderen nam men niet in de geslachten op; wel hun wettige kinderen. Van de huidige nazaten zijn er dan ook verscheidene die bastaardkinderen van edellieden en andere voorname lui onder hun voorouders tellen. Ofschoon zij van de zeven geslachten afstamden, waren vele families die ook lid waren van de Naties niet gerechtigd van dit uitgelezen gezelschap deel uit te maken doordat hun leden burgerlijke ambachten uitoefenden of bedrijvig waren in handel of nijverheid. Kinderen of nazaten van zulke ambachtslui konden echter eerherstel krijgen. De Brusselse families die van de zeven geslachten afstamden, bewaarden zorgvuldig en tot vandaag hun stamboom zodat diegenen onder hen die geen beroep uitoefenen (advocaten, leenheren, enz.) te zijner tijd in staat zouden zijn tot het gezelschap toe te treden. In de 17e eeuw diende men, om in de geslachten te worden opgenomen, een dossier aan te leggen met een preuve van afkomst en een stamboom op te stellen teneinde zijn aanspraken te rechtvaardigen. Twee commissarissen uit alle zeven stammen onderzochten dan deze stukken.
In die periode werd een betrekking in dienst van de vorst niet verenigbaar geacht met op winst gerichte belangen. Zo gold het ook voor de adel die een klasse ten dienste van de vorst vormde: zodra een van zijn leden in handel of nijverheid bedrijvig was, werd hij van adeldom uitgesloten. Dit voorschrift beoogde de vermenging van private en openbare belangen te voorkomen.

Overleving van de Geslachten in Brussel

De zeven geslachten behielden op onopvallende wijze invloed op het Brusselse leven. Tegenwoordig zijn ze verenigd in de Association des descendants des Lignages de Bruxelles, onder het beschermheerschap van Albert II, Koning der Belgen, die zelf een band zou hebben met elk van de zeven geslachten en wiens stamboom in het tijdschrift Les Lignages de Bruxelles is opgenomen.
De zeven geslachten leggen zich vandaag hoofdzakelijk toe op de verdediging van het culturele en geschiedkundige Brusselse erfgoed. L'Association des Descendants des Lignages de Bruxelles, waarvan de geschiedenis teruggaat tot de oorsprong van de stad, geniet nog steeds een groot aanzien bij wie aan het verleden van zijn stad gehecht bleef. Olivier de Trazegnies  beschreef het zo: "haar levensvatbaarheid wijst ook op een voorbestaan: dat van de palimpsest van een middeleeuwse stad in de hoofdstad van Europa".

De zeven Brusselse geslachten verdwenen tijdens de Franse bezetting; ze zijn, anders dan de adel die dat lot met hen had gedeeld, na de Belgische omwenteling van 1830 niet opnieuw erkend.

Toch bleef hun aanzien bij de Brusselse bevolking gehandhaafd. Hun geschiedenis wordt levend gehouden door hun afstammelingen die tegenwoordig verenigd zijn in de Association des Descendants des Lignages de Bruxelles die de herinnering aan de voorouders bewaart in een ritueel dat tot de middeleeuwen teruggaat. Zo beantwoordt elk mandaat in de raad van bestuur aan een vroegere taakverdeling bij de zeven geslachten; waar mogelijk wordt één bestuursfunctie per geslacht toegekend.

Elk lid dat van de zeven geslachten afstamt, kan in overeenstemming met het gebruik op zijn visitekaartje de initialen PB (Patricius Bruxellensis) op zijn naam laten volgen, of - als hij van adel is - NPB (Nobilis Patricius Bruxellensis), zoals aangetroffen in de geschriften van Jan-Baptist Hauwaert.

Heraldiek van de zeven geslachten

Aangaande de toewijzing van wapens per familie, is de keuze zoals gemaakt in de volgende lijst ingegeven door het heraldische gebruik. Eigenlijk is een wapenboek per persoon mogelijk doordat de leden van de zeven geslachten hun wapenschilden tot in de 18e eeuw verdeelden en individualiseerden: soms door er stukken aan toe te voegen, soms door een email te wijzigen, soms door de wapenen te vierendelen of door een linker-vrijkwartier toe te voegen teneinde wapen(en) van hun geslachtelijke voorouderschap op te nemen … De zegels van de schepenen of de penningen van de ontvangers van de vaart geven er tot vandaag overvloedig getuigenis van.

Lijst van personen die tot de zeven geslachten werden toegelaten

Deze personen zijn terug te vinden in de stamboom Burssens - Trienpont op http://gw1.geneanet.org/index.php3?b=gburssens

Familie Pipenpoy (van azuur met drie lelies met afgesneden voet van zilver)




Pipenpoy, Eustacius, toegelaten in 1545 tot het geslacht Sweerts.
Pipenpoy, Ghysbrecht, schepen de Roodenbeke, trouwde met in 1364 Marie Swaef (Afstamming 84)
Pipenpoy, Hendrik, toegelaten in 1668 tot het geslacht Serhuyghs.
Pipenpoy, Jakob, toegelaten in 1649 tot het geslacht Serhuyghs.
Pipenpoy, Jakob-Jan, toegelaten in 1706 tot het geslacht Serhuyghs.
Pipenpoy, Jan, toegelaten in 1545 tot het geslacht Serhuyghs.
Pipenpoy, Jan-Jozef-Guislain, toegelaten in 1743 tot het geslacht Serhuyghs.
Pipenpoy, heer Antoon, toegelaten in 1568 tot het geslacht Serhuyghs.
Pipenpoy, heer Antoon, toegelaten in 1603 tot het geslacht Serhuyghs.
Pipenpoy, heer Pieter verschijnt voor de eerste keer in 1567 als behorende tot het geslacht Sleeus.
Pipenpoy, heer Pieter, Heer van Merchtem, toegelaten in 1568 tot het geslacht Serhuyghs.


het Kasteel van Ooidonck wordt nog steeds bewoond door de nakomelingen van Henri t'Kint

Familie T'Kint (van zilver met golvende schuinbalk van keel vergezeld van tien blokjes van het zelfde, vijf in het hoofschild geplaatst 3, 2 en vijf in de punten geplaatst 2, 3)


Kint (t'), Hendrik, (1653-1725), heer van het Cijnshof van Zegbroek, toegelaten tot het geslacht Serhuyghs op 13 juni 1713. (Cahiers bruxellois: reg. van het geslacht Serhuygs blz.92-93-94).

Kint (t'), Joost, (1682-1761), heer van La Queue, schepen van Brussel, voorlopig toegelaten op 14 december 1726 tot het geslacht Serhuyghs. (Cahiers bruxellois: reg. van het geslacht Serhuygs p. 107).

Kint (t') de Roodenbeke, Cornelis, (1720-1785) X Marie Francolet, toegelaten op 13 juni 1747 tot het geslacht Sweerts. (genealogicum belgicum 5: Sweerts blz.166).

Kint (t'), Frans, (1699-1767), pastoor van Zandbergen, kind van Frans (1672-1742) en van Anna-Catharina de Backer, toegelaten tot het geslacht Sweerts op 13 juni 1746. (Genealogicum belgicum 5: Sweerts)

Kint (t'), Hendrik-Jozef (1714-1759), toegelaten tot het geslacht Sweerts op 13 juni 1746, zoon van Frans (1672-1742) en van Anna-Catharina de Backer. (Genealogicum belgicum 5: Sweerts). Toegelaten op 17 november 1753 tot het geslacht Uyter Liemingen (Leuven). (Brabantica Iii 1e partie, Genealogicum Belgicum 1958, blz.254 nr. 42).

Kint (t'), Joost-Laurent, éc. (1722-1781), toegelaten tot het geslacht Roodenbeke le 13-6-1769, geadeld op 23 januari 1754. (gesl. van Brussel: nr. 9-10) en (F.V. Goethals)

Kint (t'), Jakob, éc. (1732-1810), toegelaten op 13 juni 1769 tot het geslacht Roodenbeke, geadeld op 23 januari 1754. (gesl. van Brussel: nr. 9-10)

Kint (t'), Jozef, (°1716), kanunnik in Geraardsbergen, zoon van Frans (1672-1742) en van Anna-Catharina de Backer, toegelaten tot het geslacht Sweerts 13 juni 1746. (Genealogicum belgicum 5: Sweerts).

Kint (t'), Jan-Baptist-Jozef, éc., (1760-1823), zoon van Joost-Laurent (1722-1781) en Barbara de Vos, toegelaten op 13 juni 1786 tot het geslacht Roodenbeke. (gesl. van Brussel: nr. 9-10).

Kint (t’), Arnoud, (1464-1549), trouwde op 5 november 1486 met Maria van Damme, toegelaten tot het geslacht Roodenbeke op 22 augustus 1489 uit hoofde van zijn moeder Catharina van der Meeren. (afstamming 78) (Les lignages de Bxl nr. 123-124 dec.1990).

Kint (t'), Pieter (1495-1562), zoon van Arnold (1464-1549) en Maria van Damme, toegelaten tot het geslacht Roodenbeke in 1523, (L'intermédiaire des généalogistes sept 1988 blz. 268), (Léo Lindemans).

Kint (t'), Gillis (1491-1545), zoon van Arnold (1464-1549) en Maria van Damme, toegelaten tot het geslacht Roodenbeke in 1519, (L'intermédiaire des Généalogistes sept 1988 blz. 268) en (Léo Lindemans).

Kint (t'), Gillis (+1524), toegelaten tot het geslacht Roodenbeke in 1502 uit hoofde van zijn moeder Catharina van der Meeren, echtgenote van Jan T'Kint. ( L'intermédiaire des Généalogistes sept 1988 blz. 267).

Kint (t'), Jan (+1538), toegelaten bij Roodebeke op 6 februari 1505 uit hoofde van zijn moeder Catharina van der Meeren, echtgenote van Jan T'Kint. (F.V. Goethals) en (l'intermédiaire des généalogistes).